Het woord
houtskool (Lat.
carbo) ofwel verkoling van
hout ontleent zijn betekenis aan de ontleding (
pyrolyse) van hout. Het gaat om een bewerking waarbij hout wordt verhit op een zodanige wijze dat slechts een beperkte hoeveelheid
zuurstof kan toetreden. Het grootste deel van het hout verbrandt dan niet en de vluchtige bestanddelen ontwijken. In tegenstelling tot hout dat uit complexe molecules bestaat, is houtskool nagenoeg zuiver
koolstof. Het is dus een veel gelijkmatigere stof dan hout en het brandt beter. Het is droog op zichzelf, terwijl hout dikwijls water bevat in de vorm van sap. Het heeft ook een grotere oppervlakte als het tot poeder vermalen wordt, hetgeen met hout niet mogelijk is. Houtskool komt chemisch dicht bij
steenkool of steenkool
cokes of
turfcokes. Circa 1000 jaar voor Christus werd houtskool al op grote schaal toegepast om
ijzer te winnen uit ijzererts. Pas veel later werd overgeschakeld op het betere steenkool en nog later op steenkoolcokes.