De
molenas of
bovenas is een onderdeel van een
windmolen waaraan het
gevlucht of wiekenkruis is bevestigd. Deze as kan van
gietijzer of hout zijn. Tegenwoordig komen in Nederland nog maar enkele molens voor met een houten bovenas en dan nog meestal met een gietijzeren insteekkop, zoals bij veel standerdmolens (bijvoorbeeld de
Doesburger molen en de molen
Tot Voordeel en Genoegen). Om de pen van een houten bovenas zit een gietijzeren muts,
schenen (ijzeren strippen) of een ijzeren insteekpen. De gaten voor de
roeden werden in het worteleinde gemaakt. Vanaf het midden van de achttiende eeuw werden ook houten bovenassen gemaakt die bestonden uit vier lengtedelen in plaats van houten assen uit één stuk. Tot het begin van de negentiende eeuw waren alle bovenassen van hout. De eerste gietijzeren assen kwamen uit Engeland. Pas in 1836 werden er Nederlandse assen gefabriceerd. In het begin werden deze gietijzeren assen omkleed met vulhout, omdat men toen dacht dat deze dunne assen niet sterk genoeg waren in vergelijking met de dikke, houten bovenassen. Het nadeel van gietijzer is wel dat het bros is, waardoor de as kan breken als er bij hoge snelheid van de wieken te plotseling
gevangen (geremd) wordt. Tegenwoordig worden de assen van
nodulair gietijzer gemaakt, dat minder snel breekt.