De
19e eeuw (van de
christelijke jaartelling) is de 19e periode van 100 jaar, dus bestaande uit de jaren
1801 tot en met
1900. De 19e eeuw behoort tot het
2e millennium. De negentiende eeuw is een tijd van overgang en kenmerkt zich door weergaloze vorderingen der wetenschappen. In de overtuiging dat zaken ‘berekenbaar’ zijn (
rationalisering) streven geleerden naar nauwgezette vaststelling van feiten en naar exact feitenonderzoek (
positivisme). De eeuw der techniek roept een
materialistische levensbeschouwing op, gelooft in vooruitgang en beoordeelt de dingen op nuttigheid (
utilitarisme). Het Europese platteland ondergaat metamorfoses op het vlak van de landbouwtechnologie én op het vlak van het grondbezit. Burgerlijke levensvormen ontwikkelen zich en de bestuurscentralisatie (
bureaucratisering) helpt bij de vorming van
imperialistische mogendheden en voor de Europeanisering van de wereld. Politieke revoluties maken komaf met het
absolutisme en leggen de grondslag voor democratische klassenstaten en de
volkssoevereiniteit. Deze staatsidee (voor het eerst verwezenlijkt in Noord-Amerika en verspreid sinds de Franse Revolutie in Europa) bestrijdt de oude machten en het régime van
Napoleon en stelt het politieke nationaliteitsgevoel in de plaats.