De Karolingische renaissance was een periode van vernieuwing van de cultuur en het onderwijs die zich in de achtste- en negende eeuw in het West-Europa van de Karolingische keizers manifesteerde. Het initiatief ging vooral uit van het koninklijk hof en werd gesteund door de clerus. Vooral onder Karel de Grote (768-814), Lodewijk de Vrome (814-840) en in mindere mate Karel de Kale (843-877) werd er aanzienlijke vooruitgang geboekt in het niveau van de christelijke scholen. Aan het keizerlijk hof was een aantal invloedrijke geleerden actief waren, daaronder Alcuin, Eginhard, Hrabanus Maurus, Dungal van Bangor en Johannes Scotus Erigena.