Oudnoords is de term die gebruikt wordt om de
Scandinavische taal vanaf de
vroege middeleeuwen mee aan te duiden. Het is een
Germaanse taal die vanaf de 8e eeuw tot ongeveer het jaar 1350 in de
Scandinavische landen inclusief
IJsland,
Groenland,
Shetland,
Faeröereilanden en andere eilanden in het westelijke zeegebied werd gesproken; dus gedurende de
Vikingtijd en daarna. De voorloper van het Oudnoords is het
Oernoords. De Oernoordse periode wordt gerekend tot ongeveer 700. Omstreeks deze tijd ondergaat het Oernoords drastische veranderingen in de zogenaamde
Syncopische Periode, en de Oudnoordse taal ontstaat. Ongeveer gelijktijdig met de
Zwarte Dood verdwijnt het Oudnoords in Scandinavië, maar blijft op
IJsland voortbestaan. Na 1350 wordt de taal die in Noorwegen gesproken werd, Middelnoors genoemd. De Middelnoorse periode wordt tot ongeveer 1550 gerekend. Na de
Reformatie wordt de Noorse taal dan
Nieuwnoors genoemd, en deze taal bleef tot op heden bewaard. Het uitsterven van de Oudnoordse taal in Scandinavië is gekenmerkt door het verlies van grammatische
morfologie, dat wil zeggen buigingsvormen, en de opname van veel
Nederduitse termen. Hetzelfde fenomeen van grammatische vereenvoudiging ziet men ook als men het
Nederlands met het
Duits vergelijkt.