Een Romeinse naam (Latijn: nomen) bestond uit twee of drie delen (tria nomina, een Etruskisch gebruik): een praenomen (cf. voornaam), een nomen gentile (cf. familienaam) en een cognomen (primum) (cf. bijnaam). Soms kwam hierbij nog een vierde deel, een agnomen (of cognomen secundum) die men op basis van persoonlijk eigenschappen of verdiensten tijdens zijn leven kreeg. Daarnaast kon ook de naam van Romein zijn tribus in de ablatief toegevoegd worden.