[Afbeelding:Grasaartje.png|thumb|350px| A = volledig grasaartje met een bloeiende bloem
B = stamper, C = helmhokjes, D= onderste kelkkafje
E = bovenste kelkkafje,
F =
bovenste kroonkafje (palea) al dan niet met korte naald,
G =
onderste kroonkafje (lemma) met grotere naald,
H = stamper en overige bloemdelen in niet-uiteengevouwen staat ]] Een
aartje heeft een onderste en een bovenste
kroonkafje. Het onderste kroonkafje wordt
lemma genoemd en het bovenste
palea. Het onderste kroonkafje bezit enige stevigheid, ondanks dat het heel dun is. Het bovenste kroonkafje is vaak vliezig en slap. Aan het onderste kroonkafje zit meestal een
kafnaald. Aan het bovenste kroonkafje zit geen of slechts een korte kafnaald.