Het
spijkerschrift of
cuneïforme schrift (
cuneus is
Latijn voor
wig) werd tussen 3300 en 2900 v.Chr. ontwikkeld vanuit een beeldschrift in het zuiden van
Mesopotamië, in het land van
Sumer, in het huidige
Irak. Daardoor is het
Sumerisch de oudste bewaard gebleven taal van het
Oude Nabije Oosten. Het spijkerschrift werd geschreven op kleitabletten, waarop men met een rietstengel wig- en spijkervormige inkepingen maakte. Een specifieke combinatie van inkepingen vormt één spijkerschriftteken of ook wel
spijker genaamd. Zo'n teken is een simplificatie van een
pictogram of een
ideogram. Er zijn in de loop van de tijd ongeveer 600 verschillende spijkers ontwikkeld.