De gebruikelijke betekenis van
vroomheid is
godvruchtigheid.
Etymologisch en uit het
Woordenboek van de Nederlandse Taal is op te maken dat vroom ook 'sterk', 'dapper' en 'koen' kan betekenen. In deze zin wordt het woord bijvoorbeeld gebruikt in het zesde couplet van het Nederlandse
volkslied, het
Wilhelmus.